zondag, mei 01, 2011

Broodje aap verhaal over miljoen verdreven joden uit de Arabische wereld

Broodje aap verhaal over miljoen verdreven joden uit de Arabische wereld

[Reactie op het artikel “Tussen 1938 en 1973 werden 1 miljoen Joden uit de Arabische wereld verdreven” in het Reformatorisch Dagblad van 30/04/2011]

Joodse inwoners hebben altijd een goed leven gehad in de Arabische wereld. Ze werden als volwaardige burgers aanzien en talrijke joden kwamen op de belangrijkste posten op economisch, sociaal en politiek vlak. Deze joden konden genieten van een bijzonder beschermingsstatuut, genaamd dhimmi. Er zijn enkele gevallen bekend waarbij bezittingen van joden in beslag werden genomen zoals in Alexandrië in Egypte en in Algerije. Maar de overgrote meerderheid van de joodse bevolking is vrijwillig vertrokken uit de Arabische wereld op vraag van zionistische organisaties om te emigreren naar Israël. Over een joods vluchtelingenprobleem of een georganiseerde verdrijvingscampagne welke de Arabische wereld creëerde is niets aan. Dit is een joodse stadslegende of een broodje aap verhaal.

Martin Janssen heeft het over “de eerste anti-Joodse pogroms die plaatsvonden in 1938” en “circa 1 miljoen Joden die tussen pakweg 1940 en 1973 uit hun Arabische thuislanden werden verdreven”.

De arabist geeft een totaal verkeerde voorstelling van de gebeurtenissen in Egypte. Zelfs zijn eigen geciteerde organisatie Justice for Jews from Arab Countries levert een veel genuanceerder beeld over de positie van de joden in Egypte. ( http://www.justiceforjews.com/egypt.html )

In 1938 gaven de joden in Egypte grote bijdragen aan de Yishuv in Eretz Israël. De Yishuv waren de joden die leefden in Palestina voor de oprichting van de staat Israël. Zij verzamelden geld om illegaal kolonies op te richten tegen de wetten van het Ottomaanse en nadien Britse bestuur in. Als gevolg daarvan ontstonden er massaal anti-joodse demonstraties in Egypte in de periode april tot juni 1938. Deze hadden plaats in Alexandrië, Cairo en Tanta met duizenden mensen die Idbahu al-Yahud (dood aan de joden) scandeerden en twee joden werden gedood in Tanta. (Prof. Laskier: p. 69).

In de jaren 1940, met de opkomst van het Egyptische nationalisme en inspanningen van de zionistische beweging om een joods thuisland te creëren in aangrenzend Israël, begonnen anti-joodse activiteiten maar het duurde tot 1945 voor rellen uitbraken. Op 2-3 november 1945 (28e Balfour Verklaring) werden vijf synagogen in brand gestoken (drie in Alexandrië en twee in Cairo). Er ontstond plundering, steniging van joodse instellingen (ziekenhuis, scholen en rustoord) en joodse huizen met talrijke joden die gewond raakten. (Laskier: p. 87-88 en Bat-Yeor: p. 113-114).

Na de oprichting van de staat Israël breekt tussen 15 mei en november 1948 opnieuw geweld uit. 70 joden vinden de dood en er vallen 200 gewonden door bommen in het Joods kwartier en bij persoonlijke aanvallen. Zo worden op 17 juli 1948 joodse winkelcentra gebombardeerd met vele doden als gevolg. 2.000 joden worden aangehouden en in huizen van bewaring tot maximaal achttien maanden ondergebracht.

Op 26 januari 1952 begint Zwarte Zaterdag met een massa-demonstratie tegen de Britse bestuurders en deze eindigde met de Edbahu al-Yahud schietpartij, rellen tegen joden, 500 joodse kantoren en warenhuizen worden in brand gestoken met vele doden en gewonden als gevolg. (Laskier: 145 – Bat Yeor: 114).

In 1956 worden 25.000 joden door de Egyptische autoriteiten opgedragen om het land te verlaten. Dit gebeurt na de Lavon Affaire van 1954 (een schandaal waarbij Israëlische spionnen in Egypte aanslagen tegen Westerse doelen planden) en de Suez-oorlog van 1956.

Natuurlijk is de discriminatie van deze joodse onderdanen, hun verwijdering en het geweld tegen hen in die jaren in Egypte totaal onaanvaardbaar. Maar men moet ze in een juiste context plaatsen in de socio-historische gebeurtenissen van die tijd.

Van één miljoen verdreven joden is geen sprake, van massale bloedbaden evenmin.

Herzl, stichter van het zionisme

Theodor Herzl (1860-1904), de oprichter van het moderne zionisme, erkende dat antisemitisme zijn zaak zou bespoedigen: de schepping van een separatistische staat voor joden. Om het joodse vraagstuk op te lossen, beweerde hij “moeten we er eerst een internationale politieke zaak van maken”. Herzl schreef dat zionisme de wereld een welgekomen “eindoplossing zal bezorgen voor het joodse vraagstuk”. In zijn “Dagboeken”, pagina 19, verklaart hij “Antisemitisme zal onze beste vriend worden en antisemitische landen onze bondgenoten”.

Joden die leven volgens de Torah, wensen te leven in vrede en harmonie met hun buren in elk land, met inbegrip van het historische Palestina. Zij walgen van gewelddadigheden van zionisten die dit doen in de naam van Israël en voorvaders.

Het is ironisch dat zionisten hun staat aanzien als de veilige haven voor het Joodse volk, terwijl diezelfde staat een ander volk verdrijft dat er al duizenden jaren onafgebroken woonde. Daarom is het zo belangrijk dat journalisten – ook joodse - correct informeren over de bezetting, de Apartheidsmuur, de illegale kolonies en de discriminatie tegenover niet-joden in Israël.

De zionisten creëerden angst onder joden in Arabische landen nadat de Zionistische staat werd geschapen. Geen democratie met gelijke rechten voor alle inwoners, maar een joodse staat met apartheid tegenover Palestijnen en joden uit Afrika. De angstpsychose die men creëerde werkte succesvol in Jemen, Marokko, Irak, Algerije, Libië en Tunesië. Op plaatsen waar joden een bijzonder goed leven hadden in vrede en verdraagzaamheid. Het respect van Arabieren voor hen, bezorgde hen top-posities in de administratie, het gerecht, het leger en de politiek. Talrijke Marokkaanse joden werden zo ambassadeur in Nederland, Denemarken en Groot-Brittannië.

Irakese joden vluchten na bommencampagne

Toch waren er zionisten, zoals de fameuze Mordechai ben Porat, bijnaam Morad Abu al-Knabel (Mordechai de Bommenman), die Iraakse ambtenaren afperste om wetten te maken om joden aan te moedigen Irak te verlaten. Toen dat niet het nodige resultaat opleverde, startte hij een bommencampagne in synagogen in Bagdad in maart 1950.

De aanslagen tegen joodse doelen in Irak wezen eerst naar een islamitische achtergrond. Maar later doken aanwijzingen op dat de Israëlische geheime dienst Mossad achter deze terreurcampagne schuilging. De zo 130.000 uit Irak verjaagde joden zag men graag komen in Israël om het zware werk te doen waar de Ashkenazische elite zich te goed voor voelde.

Op 27 april 1950 vloog een man onder de valse identiteit van Richard Armstrong van Amsterdam naar Bagdad. Hij kwam als vertegenwoordiger van Near East Air Transport, een Amerikaanse charter maatschappij die een contract wou met de Iraakse premier Tawfiq al-Suwaida, om Iraakse joden naar Cyprus over te vliegen. Slechts zes weken eerder had de Iraakse regering de Denaturalisatiewet aangenomen, waardoor joden konden emigreren op voorwaarde dat zij afzagen van hun burgerschap, en gaf men hen een jaar om te beslissen om dit te doen. Een mysterieuze bomaanslag in Bagdad op de laatste dag van het joodse Pesach, in de buurt van een café bezocht door joden, zorgde dat veel joden deze oproep volgde. Op 9 mei 1950 ondertekende “Richard Armstrong” het contract met de Iraakse regering om joden te charteren naar “Cyprus”.

Richard Armstrong was echter de in Irak geboren Mossad-agent Shlomo Hillel. En de uiteindelijke bestemming voor de duizenden Iraakse joden was niet Cyprus, maar Israël. Dezelfde Hillel werd jaren eerder in Bagdad aanhouden voor het trainen van zionistische militanten in kelders en op zolders. Naarmate de deadline naderde tot vertrek voor Iraakse joden, nam ook het aantal bomaanslagen en aanvallen met granaten tegen joden die synagogen verlieten toe. Zodoende dat joden die er nooit aan dachten om Mesopotamië te verlaten dit toch deden aldus Adam Shatz in zijn boek “Leaving Paradise”.

Operatie Vliegend Tapijt in Jemen

De meeste joden konden niet weerstaan aan de lokroep van de nieuwe staat Israël en trokken massaal naar het land dat afhandig werd gemaakt van Palestijnen die daar al duizenden jaren onafgebroken een levendige economie en samenleving hadden opgebouwd.

Maar de Israëlische staat en joodse zionisten organiseerden ook diverse campagnes zoals "Het Vliegend Tapijt" (“Magic Carpet”) in Jemen. Daarmee overtuigde men in de jaren vijftig 47.000 joden om zich te gaan vestigen in Israël. Volgens onderzoeker Shekhtman kostte de operatie zo'n honderd dollar per persoon of 4,5 miljoen dollar om de bijna 430 vluchten te organiseren vanuit de zuidelijke stad Aden, waar de meeste joden woonden.

Om problemen met de pas opgerichte staat Israël te vermijden en omdat spanningen tussen moslims en joden in zijn land opliepen, liet Imam Ahmed toe dat de joden veilig het land konden verlaten en terugkereren indien zij dat wensten. Israël begon dan een intensieve campagne om zoveel mogelijk joden te overtuigen naar het Beloofde Land te komen en hun tradities in de steek te laten. Met de uittocht van vele joodse juwelenmakers gingen oude familiegeheimen van zilversmeden verloren met een enorme impact op die industrie in Jemen.

Heden sporen zionisten nog steeds joden aan om “terug te keren naar hun thuisland” in landen zoals Frankrijk, Argentinië, Uruguay, Rusland en voormalige Sovjet republieken.

Mogen we dan geen kritiek hebben op die zionistische politiek die Palestijnen verdrijft uit hun huizen en dorpen om plaats te maken voor deze nieuwkomers? Dit terwijl er in de Negev en elders nog voldoende grond braakliggend is. Mogen we dan geen kritiek hebben omdat Afrikaanse en Jemenitische joden in Israël als werkslaven worden gebruikt en aanzien als derderangsburgers, na eerst door zionisten gelokt te worden naar “het Beloofde Land”?

Mario Bergen, Leuven

Joden kregen beschermd dhimmi-statuut

Gedurende vele eeuwen van kalifaten in Damascus en Bagdad en joodse aanwezigheid in Noord-Afrika kregen joodse inwoners telkens een speciaal statuut ter bescherming. Ze werden niet opgesloten in getto's en bantoestans of hadden niet te maken met checkpoints en militaire invallen. In plaats van tweederangsburgers (zoals Palestijnen in Israël) kregen joden belangrijke plaatsen in de Arabische wereld en een speciaal dhimmi statuut. Vanaf de tiende eeuw waren er zogenaamde "Hof joden" actief als tolk, bankiers, beleggers, adviseurs en zelfs als vizir (de tweede hoogste rang in de islamitische rechtbank). Joodse handelaren werkten gedurende eeuwen samen met de Marokkaanse bestuurders. De vraag naar meer autonomie voor joodse handelaren werd ingewilligd door Merinid sultans die voor hen moderne woonwijken met allerlei faciliteiten (“Mellah”) bouwden vlakbij het koninklijk paleis gezien hun belangrijkheid bij het bestuur van Marokko. Joden werden diplomaten en vertalers die Arabische vorsten vertegenwoordigden in het buitenland. Talrijke joden kregen zelfs de bijzondere titel “Koopman van de Sultan” en genoten zo van grote zelfstandigheid als vertegenwoordiger van de sultan. In de negentiende eeuw werkten Noord-Afrikaanse joden vaak als verbindingsman voor handel tussen Europa en Noord-Afrika, of waren ze actief op consulaten en ambassades als hoge ambtenaren, vertalers of ambassadeurs in alle belangrijke steden. Onder Frans koloniaal bestuur kregen joden alle rechten, speciaal onderwijs en toegang tot de belangrijkste functies in het administratief - en economisch weefsel. Het is pas op aanmoediging van joods-zionistische leiders om de Alia te doen en naar Israël te trekken dat joden massaal Noord-Afrika verlieten.

Mario Bergen